Wat is secundaire bijnierschorsinsufficiëntie?
Secundaire bijnierschorsinsufficiëntie is een vorm van bijnierschorsinsufficiëntie waarbij de aanmaak van bijnierschorshormonen is verminderd door een probleem van de aansturing van de bijnieren door beschadiging of uitval van de hypofyse . Daarom wordt secundaire bijnierinsufficiëntie ook wel centrale bijnierschorsinsufficiëntie genoemd.
Een secundaire bijnierschorsinsufficiëntie kan veroorzaakt worden door:
- Beschadiging of verwijdering van de hypofyse na een hypofyseoperatie of bestraling
- Een infectieziekte waardoor de hypofyse is beschadigd
- Apoplexie van de hypofyse
- Syndroom van Sheehan
- Hypofysitis
- Een gezwel of uitzaaiingen van een gezwel in de hypofyse
- Door bepaalde ziekten zoals ijzerstapelingsziekte , sarcoïdose of amyloïdose
- Door het gebruik van bepaalde medicijnen
- Hoofdtrauma waardoor de hypofyse wordt beschadigd
Soms wordt secundaire bijnierschorsinsufficiëntie veroorzaakt door een erfelijke ziekte.
Hoe vaak komt secundaire bijnierschorsinsufficiëntie voor?
Het is niet precies bekend hoe vaak secundaire bijnierschorsinsufficiëntie voorkomt in Nederland. De schattingen lopen uiteen van 125 tot 280 per miljoen. Dit komt neer op 2100 tot 4700 mensen in Nederland.
Wat zijn de gevolgen van secundaire bijnierschorsinsufficiëntie?
De meest voorkomende klachten en problemen bij secundaire bijnierschorsinsufficiëntie zijn:
- Moeheid, gebrek aan energie, futloosheid
- Misselijkheid en braken
- Minder zin om te eten
- Gewichtsverlies
- Lage bloeddruk
- Buikpijn en verandering van het ontlastingspatroon
- Hoofdpijn
- Pijnlijke spieren en gewrichten
- Gebrek aan concentratie en aandacht en geheugenproblemen
Daarnaast kunnen er klachten en problemen ontstaan door een te laag gehalte aan andere hormonen, zoals het schildklierhormoon, geslachtshormonen, groeihormoon of antidiuretisch hormoon. De hypofyse maakt immers niet alleen het hormoon voor het stimuleren van de bijnieren, maar maakt ook andere hormonen die op hun beurt andere endocriene organen stimuleren.
Hoe wordt secundaire bijnierschorsinsufficiëntie vastgesteld?
Er wordt onderzoek gedaan naar de hoeveelheid cortisol in het lichaam. Een te laag cortisol kan worden ontdekt door ’s ochtends vroeg het cortisolgehalte in het bloed te bepalen. Indien het cortisol zeer laag is, is er sprake van bijnierschorsinsufficiëntie. Bij secundaire bijnierschorsinsufficiëntie is het hormoon ACTH normaal of verlaagd. Vaak is er nog een ander onderzoek nodig, omdat de waarde van het cortisol in het bloed onvoldoende duidelijkheid geeft. Er zijn verschillende mogelijkheden.
- ACTH-test :
- Bij dit onderzoek wordt het hormoon ACTH toegediend via een infuus of een injectie in de spier. Op verschillende tijdstippen wordt het cortisolgehalte gemeten in het bloed. Indien het cortisol onvoldoende stijgt na toediening van het ACTH, is er sprake van bijnierschorsinsufficiëntie.
- Insuline tolerantietest :
- Bij dit onderzoek wordt insuline toegediend. Door het toedienen van insuline daalt de suikerwaarde in het bloed. Een te lage suikerwaarde (hypoglykemie) wordt door het lichaam ervaren als een hevige vorm van stress. Normaal gesproken leidt dit tot meer productie van het hormoon ACTH in de hypofyse, dat op zijn beurt de bijnieren aanzet tot meer productie van cortisol. Indien het cortisolgehalte bij deze test onvoldoende stijgt, is er sprake van bijnierschorsinsufficiëntie.
- Metyrapontest :
- Bij dit onderzoek wordt het middel metyrapon ’s avonds om 23.00 uur ingenomen. De volgende ochtend wordt bloed afgenomen. Metyrapon remt een stof in de bijnier (11beta-hydroxylase ), die belangrijk is voor de vorming van cortisol in de bijnieren. Het gevolg is ophoping van het voorloperhormoon van cortisol (11-desoxycortisol ) en een daling van het cortisolgehalte in het bloed. Normaal gesproken leidt dit tot meer productie van het hormoon ACTH in de hypofyse en een grotere ophoping van 11-desoxycortisol. Bij een secundaire bijnierschorsinsufficiëntie neemt 11-desoxycortisol onvoldoende toe en is het ACTH gehalte laag, omdat de hypofyse niet in staat is voldoende te reageren op het lage cortisolgehalte.
Vervolgens wordt nader onderzoek gedaan naar de oorzaak van de secundaire bijnierschorsinsufficiëntie. Soms zijn er al aanwijzingen voor een mogelijke oorzaak vanuit de medische voorgeschiedenis. Om eventuele afwijkingen van de hypofyse in beeld te brengen, wordt een MRI-scan gemaakt.
Wat is de behandeling van secundaire bijnierschorsinsufficiëntie?
Secundaire bijnierschorsinsufficiëntie wordt behandeld met hydrocortison of cortisonacetaat. Soms moeten mensen met een secundaire bijnierschorsinsufficiëntie ook medicijnen gebruiken om een tekort van andere hormonen te behandelen, zoals schildklierhormoon, groeihormoon, antidiuretisch hormoon of geslachtshormonen. Mensen met een secundaire bijnierschorsinsufficiëntie worden gecontroleerd door een internist (-endocrinoloog). Er wordt gekeken naar resterende klachten en verschijnselen en er wordt bloedonderzoek verricht en indien mogelijk wordt de behandeling aangepast. Daarnaast wordt gelet op mogelijke complicaties van de aandoening of de ziekte op de lange termijn.
Bij ziekte, een ingreep of ernstige stress, is er meer cortisol in het lichaam nodig. Mensen met een bijnierschorsinsufficiëntie moeten ten tijde van ziekte, een operatie of ernstige stress de dosering van hydrocortison of cortisonacetaat verhogen. Stressinstructies, een alarmbrief en het leren van het zelf toedienen van een hydrocortison noodinjectie zijn belangrijke onderdelen van de behandeling.